Daar komt hij, onze kater
Zwart.
in de opkomende zon,
Glinsterend van dauw
Takken en twijgen strelend
met mollen en muizen spelend,
af en toe een zacht miauw
Geritsel in ’t hoge gras,
plots een felle sprong.
Bewegingloos onder de kattepoot
ligt alweer een muizejong.
De middag, warm en loom.
vier poten en een staart.
Een kattenkop daar tussenin
opgerold, voldaan en ruig behaard.
later, veel later,
maar minder muizen
dan de dag begon,
Verdwijnt heel langzaam
onze kater,
Rood,
in de ondergaande zon.
Hans Doorland
Bovenstaand gedicht heb ik jaren terug (1990) gekregen van een bewoner in verpleeghuis de Vijf Havens in Rotterdam Zevenkamp (20november 2016)